-
1 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
2 binnenkort
bwsous peu, d'ici peu -
3 binnen afzienbare tijd
binnen afzienbare tijd -
4 binnenkort
-
5 bij
bij1〈de〉♦voorbeelden:————————bij21 [bij kennis] conscient2 [gelijk] à jour3 [van alles op de hoogte] à la page♦voorbeelden:het koren staat er best bij • le blé promet une riche moissonom en(de) bij • environten naasten bij • à peu de chose près————————bij3〈 voorzetsel〉1 [in de nabijheid van; m.b.t. een raken aan, bereiken] près de3 [m.b.t. een meevoeren] avec4 [voor, in tegenwoordigheid van] à⇒ auprès de5 [gedurende, onder] par⇒ à6 [gelijktijdig met] à⇒ lors de7 [in geval van] en cas de8 [wegens; m.b.t. een omstandigheid, in eden en verzekeringen] par♦voorbeelden:1 iets bij de hand hebben • avoir qc. sous la mainbij een kruispunt komen • arriver à un carrefourbij het raam • à la fenêtrebij het stadhuis • près de l'hôtel de villebij de wind zeilen • naviguer près du vent〈 figuurlijk〉 iets er(gens) bij halen • mêler qc. à qc.ik woon hier vlak bij • j'habite tout près d'icihet is bij zessen • il est près de six heuresdat is bij de boeren zo de gewoonte • c'est la coutume chez les paysansbij familie logeren • loger chez des parentsiets bij zich hebben • avoir qc. sur soizij had haar dochter bij zich • elle était avec sa filleinlichtingen bij een loket inwinnen • se renseigner à un guichetbij zichzelf zeggen • se dire (tout bas)bij tijden • de temps en tempsbij het vallen van de nacht • à la tombée de la nuit6 bij deze bekentenis bloosde hij • à cet aveu, il rougitbij een glas wijn iets bespreken • discuter de qc. autour d'un verre de vin10 wat is hij nu bij een dichter als Achterberg? • que vaut-il à côté d'un poète comme Achterberg?de kamer is 6 bij 5 • la pièce mesure 6 mètres sur 511 iets bij het gewicht verkopen • vendre qc. au poidsbij paren • deux par deuxde mensen kwamen bij duizenden toelopen • les gens vinrent par milliers¶ wat drink je bij het eten? • que bois-tu en mangeant?heb je iets bij de koffie? • as-tu qc. à servir avec le café?bij een mening blijven • persister dans une opinionsoort bij soort leggen • trierik was niet bij de vergadering • je n'ai pas assisté à la réunionbij elkaar zijn het er 20 • il y en a 20 en touthet er niet bij laten • ne pas en rester làik ben er toch zeker zelf bij • je suis majeur et vaccinéer mag nog wel wat bij • un peu plus ne fera pas de torter moet geld bij • il va falloir ajouter de l'argent -
6 staan
1 [m.b.t. personen, dieren] être debout2 [op steunpunten rusten] se trouver3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] être4 [passen, kleden] aller (à qn.)5 [opgetekend, gedrukt zijn] figurer6 [+ op; + onbepaalde wijs][weldra zullen] être sur le point (de)7 [gericht zijn] être dirigé (vers)8 [bij voortduring met iets bezig zijn] être en train (de)10 [stilstaan] rester immobile11 [onaangeroerd zijn] rester intact12 [niet wijken] résister (à)♦voorbeelden:ga er maar aan staan! • essaie un peu!gaan staan • se leverergens aan gaan staan • attaquer qc.ergens onverwacht voor komen te staan • se trouver subitement confronté à qc.iemand laten staan • laisser qn. deboutik kan niet lezen wat daar staat • je ne peux pas lire ce qui est écritovereind staan • se tenir deboutrechtop staan • se tenir droit〈 figuurlijk〉 achter iets staan • soutenir qc.die gebeurtenis staat geheel op zichzelf • cet événement est totalement isoléje staat op mijn tenen • tu me marches sur le piedop zijn tenen staan • être sur la pointe des pieds〈 figuurlijk〉 voor iemand staan • défendre la cause de qn.voor zijn mening staan • défendre son opinion〈 figuurlijk〉 ergens alleen voor staan • être seul face à qc.de kerk staat midden in het dorp • l'église se trouve au milieu du villagedeze stoel staat op drie poten • cette chaise repose sur trois piedshet eten staat op tafel • le repas est sur la tablealleen staan • être seulde kansen staan goed • les chances sont bonneshet water staat hoog • la marée est hauteleeg staan • être inoccupéde bloemen staan er mooi bij • les fleurs sont belleshaar gezicht staat vrolijk • elle a un visage réjouihet staat geschreven • c'est écriter goed bij staan • prospérerzoals de zaken ervoor staan • au point où en sont les chosesergens middenin staan • participer activement à qc.〈 figuurlijk〉 iemand na staan • être proche de qn.buiten iets staan • être en dehors de qc.in zijn twee staan • être en secondezij staat derde in het klassement • elle est troisième au classementde tranen staan hem in de ogen • il a les larmes aux yeuxonder iemand staan • être sous les ordres de qn.de verwarming staat op 18° • le chauffage est à 18°ergens sceptisch tegenover staan • être sceptique à l'égard de qc.7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 est à 14 ce que 8 est à 16dat stáát niet • ça ne va pasdat kapsel staat u goed • cette coiffure vous va bienhet staat niet in van Dale • (le) Van Dale ne le mentionne paswat staat er in de krant? • qu'y a-t-il dans le journal?het staat op haar naam • c'est à son nom7 de zon staat 's middags op deze kamer • l'après-midi, le soleil donne dans cette pièceergens van staan kijken • être très étonné par qc.staan luisteren • être en train d'écouterzich staan te vervelen • s'ennuyerze staat al een uur te wachten • ça fait une heure qu'elle attend(iets) tot staan brengen • arrêter (qc.)sta of ik schiet! • halte ou je tire!laat staan dat … • sans parler de …zijn eten laten staan • ne pas toucher à son repasde alcohol laten staan • ne plus boire (d'alcool)zijn baard laten staan • se laisser pousser la barbeer staat nog wat van gisteren • il en reste encore un peu d'hier12 ervoor staan • être prêt à affronter qc.zij staat voor niets • elle ne recule devant rienhij staat op goede manieren • il exige de bonnes manièreser staat heel wat te doen • il y a encore beaucoup à fairezij ziet hem niet staan • il n'existe pas pour elle -
7 druk
druk1〈de〉♦voorbeelden:een gebied van hoge druk • un anticyclonedruk uitoefenen • faire pression (sur)iemand onder druk zetten • faire pression sur qn.onder druk leven • vivre sous tensiononder de druk der omstandigheden handelen • agir sous la pression des circonstanceseen druk op de knop is voldoende • il suffit de presser le boutonoorlog door een druk op de knop • guerre presse-boutonin druk verschijnen • paraîtrede tweede druk • la seconde édition————————druk2♦voorbeelden:een drukke zaak • un commerce actifdruk aan het schrijven zijn • être très occupé à écrirehij is druk aan het werk • il travaille intensémenthij is erg druk • il est très affairéhij is erg druk • il ne tient pas en placehet was er erg druk • il y avait un monde foueen druk bezocht college • un cours très suivizich niet druk maken • ne pas s'en fairedruk praten • parler en gesticulantdie kinderen zijn te druk • ces enfants sont fatigants -
8 oog
♦voorbeelden:het oog van de naald • le chas de l'aiguillemet andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeileen blauw oog • un oeil au beurre noiriemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.(niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nuhet boze oog • le mauvais oeilbruine ogen hebben • avoir les yeux marrondat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierreseen glazen oog • un oeil de verregrote ogen opzetten • ouvrir de grands yeuxzijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventreiets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeileen lui oog • un oeil paresseuxeen open oog voor iets hebben • être sensible à qc.geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeilzijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeilzijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeuxogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la têteoog hebben voor • avoir l'oeil pourzijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa pochealleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pourzij maakt haar ogen op • elle se fait les yeuxiemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.de ogen openhouden • garder les yeux ouvertszich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de hontehaar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairsde ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envieiemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.door het oog van de naald kruipen • l'échapper belleoog in oog staan met • se trouver nez à nez avecheb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en facemet de ogen spreken • avoir des yeux expressifsmet de ogen knipperen • cligner des yeuxiemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeuxeen gesprek onder vier ogen • un tête-à-têteuit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vivevoor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertigehet schemert mij voor de ogen • j'ai la vue troublezijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent2 met een half oog iets zien • entrevoir qc.schele, scheve ogen maken, geven • faire des jalouxiemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.zover het oog reikt • à perte de vue〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.het oog treffen • frapper les yeuxaan het oog ontsnappen • se dérober à la vueiets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vuein het oog lopen • se faire remarquerin het oog lopend, vallend • manifestein het oog springen, vallen • sauter aux yeuxmet de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeuxiets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en facede dood onder ogen zien • envisager la mortonder iemands ogen komen • se présenter devant qn.iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-mêmeiets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeuxiemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.op het oog • à première vuezo op het oog • à vue d'oeiliemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vueuit het oog raken • disparaître (aux yeux)iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue(ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeurhij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six¶ in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeurmet het oog op • en vue demet het oog hierop • à cet effetiemand naar de ogen zien • ramper devant qn. -
9 gemakkelijk
♦voorbeelden:zij heeft gemakkelijk haar • elle a des cheveux docilesgemakkelijk hanteerbaar • maniablegemakkelijk te bereiken haven • port facile d'accèsdat gaat niet zo gemakkelijk • ce n'est pas si facile que çahet niet gemakkelijk hebben • ne pas avoir la vie facileergens gemakkelijk (van)af komen • s'en tirer à bon comptedat maakt het er niet gemakkelijker op • cela ne facilite pas les chosesgemakkelijk maken • faciliterhet leven gemakkelijker maken • simplifier l'existenceiets al te gemakkelijk opnemen • prendre qc. trop à la légèrejij hebt gemakkelijk praten! • tu en parles à ton aise!gemakkelijk schrijven • avoir la plume facilegemakkelijk spreken • avoir la parole facilehet werk valt hem gemakkelijk • ce travail lui est facilezo gemakkelijk als wat • facile comme toutgemakkelijk liggen • être confortablement allongémaak het je gemakkelijk! • fais comme chez toi!het zich gemakkelijk maken • se mettre à l'aisegemakkelijk gaan zitten • s'installer confortablementgemakkelijk in de omgang • sociable4 er kunnen gemakkelijk nog mensen onder het puin liggen • il est fort possible qu'il y ait encore des personnes sous les décombres -
10 kijk
♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iemand te kijk zetten • tourner qn. en ridicule2 ergens een andere kijk op krijgen • voir qc. sous un autre jourkijk op iets hebben • voir clair dans qc.zijn kijk op de wereld • sa vision du monde¶ tot kijk! • salut!daar is geen kijk op • c'est peu probable -
11 licht
licht1〈 het〉♦voorbeelden:licht van de maan • (le) clair de lune〈 figuurlijk〉 iets in een ander licht zien • voir qc. sous un jour nouveaubij mist groot licht • par temps de brouillard, allumez vos pharesvals licht • faux jourin het volle licht komen te staan • apparaître au grand jourhet licht aandoen • allumer (la lumière)er brandde nog licht op de studeerkamer • le bureau était encore allumé〈 figuurlijk〉 nu gaat mij een licht op! • j'y suis!met gedimde lichten • les phares mis en codehet licht uitdoen • éteindre (la lumière)dat werpt een nieuw licht op de zaak • cela jette un jour nouveau sur l'affaire〈 figuurlijk〉 je hoeft geen licht te zijn om … • il ne faut pas être une lumière pour …iets aan het licht brengen • révéler qc.aan het licht komen, treden • être révéléin (het) licht baden • être vivement éclairé〈 figuurlijk〉 nu komt er licht in de zaak • maintenant, l'affaire commence à devenir clairemet de lichten knipperen • faire des appels de pharesiets tegen het licht houden • tenir qc. à la lumière; 〈 figuurlijk〉 regarder qc. de plus prèsdoor rood licht rijden • griller un feu rouge————————licht2♦voorbeelden:licht arrest • arrêts simpleslichte cavalerie • cavalerie légèreeen lichte opmaak • un maquillage discreteen lichte verbetering • un léger mieuxlicht aangeschoten zijn • être un peu éméchélicht alcoholische dranken • boissons faiblement alcooliséeslicht glooiende helling • pente doucelicht aanraken • effleureriets licht(jes) opvatten • prendre qc. à la légèrelicht slapen • dormir d'un sommeil légertwaalf pond lichter worden • maigrir de six kilosde lichte partijen van een schilderij • les clairs d'un tableaulichte tabak • tabac blondhet wordt al licht • il commence à faire jourlicht ontvlambare stoffen • matières facilement inflammableslicht verteerbaar voedsel • aliments légersdat is licht te begrijpen • cela se comprend aisémentdat zal niet licht vergeten worden • on ne l'oubliera pas facilementmen zou licht gedacht hebben dat … • on aurait facilement pu penser que … -
12 mond
♦voorbeelden:ik heb het uit zijn eigen mond • je le tiens de sa propre bouche〈 figuurlijk〉 hij heeft een grote monddat is een hele mond vol • on en a plein la bouche〈 figuurlijk〉 met open mond naar iets kijken • regarder qc. bouche béeeen scheve mond • une bouche torduezijn mond nog vol hebben • avoir encore la bouche pleinemet een volle mond praten • parler la bouche pleinedoe je mond dan open! • mais il faut te faire entendre!dat gaat je mond voorbij • ça te passe sous le nezzijn mond houden • tenir sa languezijn mond opendoen • élever sa voixiemand de mond snoeren • imposer (le) silence à qn.de oppositie de mond snoeren • bâillonner l'opposition〈 figuurlijk〉 ga je mond maar spoelen! • quel langage ordurier!zijn mond staat geen ogenblik stil • c'est un moulin à parolesde mond vertrekken • faire un rictusbij monde van • par la bouche debepaalde woorden in de mond nemen • prononcer certaines paroleswat los in de mond zijn • 〈 lichtzinnig〉 parler sans réfléchir; 〈 onfatsoenlijk〉 avoir un langage peu soignédat woord ligt hem in de mond bestorven • il n'a que ce mot à la boucheiemand woorden in de mond leggen • faire dire qc. à qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in de mond geven • mettre les mots dans la bouche de qn.iemand naar de mond praten • caresser qn. dans le sens du poiliets uit zijn mond sparen • s'enlever les morceaux de la bouche(als) uit één mond spreken • tenir le même langage (que qn.)het gerucht ging van mond tot mond • la rumeur se répandit de bouche à oreilleheb je geen mond? • tu as avalé ta langue?zij heeft er geen mond over open gedaan • elle n'en a pas soufflé motzeven monden te voeden hebben • avoir sept bouches à nourrireen mond als een hooischuur • une bouche fendue jusqu'aux oreillesmet de mond vol tanden staan • en être (tout) interdit〈 spreekwoord〉 bitter in de mond maakt het hart gezond • ce qui est amer à la bouche, est doux au coeur
См. также в других словарях:
sous — [ su ] prép. • fin XIIe; suz soz Xe; lat. subtus I ♦ Marque la position en bas par rapport à ce qui est en haut, ou en dedans par rapport à ce qui est en dehors. (REM. De nombreuses expressions citées ont un sens figuré qui est signalé au mot… … Encyclopédie Universelle
peu — [ pø ] adv. • pou, poiXIe; lat. pop. paucum, neutre adv., class. pauci « en petit nombre » I ♦ ( po XIIe) En fonction de nom ou de nominal Faible quantité considérée soit comme simplement « petite », soit comme « … Encyclopédie Universelle
peu — (peu) s. m. 1° Une petite quantité. Peu construit avec l article défini, ou avec l adjectif possessif, ou un pronom démonstratif. • Si je t abandonnais à ton peu de mérite, CORN. Cinna, v, 1. • Quand je dis point, je veux dire très peu ; … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
sous — (sou ; l s se lie : sou z un abri) prép. 1° Il marque la situation d une chose à l égard d une autre qui est par dessus. Sous le toit. Passer sous les fenêtres de quelqu un. Mettre un oreiller sous sa tête. Sous le ciel. • Vaubrun a eu quatre … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
SOUS — Préposition qui sert à marquer La situation d une chose à l égard d une autre qui est par dessus, qui est au dessus. Sous le ciel. Les peuples qui sont sous la ligne. Sous le toit. Sous la cheminée. Sous le lit. Sous la couverture. Fouir sous… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PEU — adv. de quantité Il est opposé à Beaucoup. Manger peu. Dépenser peu. Parler peu, fort peu. Avoir peu de bien, très peu de bien. Être peu sensible à l intérêt. Il arrivera dans peu de temps, dans peu de jours. Je vous dirai en peu de mots. Cela… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PEU — adv. de quantité En petite quantité, pas beaucoup. Dépenser peu. Avoir peu de bien. être peu sensible à l’intérêt. Il arrivera dans peu de jours. Je vous dirai en peu de mots. Cela est de peu de conséquence. Peu s’en est fallu qu’il ne se soit… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
peu — adv. folerâ <folie> (Taninges.027), R.2 ; guéro (Albanais.001, Cordon.083, Notre Dame Be., Saxel.002), wéro (027, Chamonix.044), wira (Sallanches.049), R.7 ; pu (pû) (001, Annecy.003, Balme Si.020, Combe Si.018, St Martin Porte.203,… … Dictionnaire Français-Savoyard
SOUS-MARINS - Sous-marins militaires — Les différentes marines militaires ont vu dans le sous marin un moyen privilégié d’attaquer les bâtiments de surface. C’est que ce type de bâtiment possédait la qualité absolument nouvelle de se rendre invisible aux veilleurs quelle que soit… … Encyclopédie Universelle
sous- — ♦ Préfixe à valeur de préposition (sous main) ou d adverbe (sous jacent), marquant la position (sous sol, sous muqueux), la subordination (sous préfet), la subdivision (sous règne), le degré inférieur (sous littérature, sous prolétariat) et l… … Encyclopédie Universelle
Sous le signe du capricorne — 3e album de la série Corto Maltese « Un aigle… dans l … Wikipédia en Français